Résumé
In dit artikel onderzoekt Hilde van Wijngaarden de arbeidspositie van de vrouw in de zestiende en zeventiende eeuw aan de hand van het beroep van 'uitdraagster' (=vrouw die handelt in tweederangsgoederen). Zij vertrekt hierbij van de ontleding van een concreet geval nl. Barber Jacobs, uitdraagster te Amsterdam en stelt twee vragen, namelijk of 'uitdraagsters' een marginale positie innamen op de arbeidsmarkt en in hoeverre dit werk werd bepaald door hun burgelijke staat. Zich wel bewust van het feit dat er slechts van de 'rijken' gegevens zijn overgebleven, komt de auteur tot de conclusie dat uitdraagster geen marginaal beroep was en dat de burgelijke staat van de uitdraagsters niet doorslaggevend was voor de uitoefening van dit beroep. Tot slot maakt zij enkele opmerkingen over het onderzoek naar vrouwenarbeid in de moderne tijd.